Afgelopen week overleden drie bergbeklimmers tijdens de beklimming van de Mount Everest, waaronder de Nederlander Eric Arnold (35). Hij overleed in zijn slaap aan hoogteziekte.
Arnold was bij vier eerder mislukte pogingen om de top van de Mount Everest te behalen al door het oog van de naald gekropen toen hij in 2015 aan de klim bezig was op het moment dat Nepal door een zware aardbeving werd getroffen waardoor er in de bergen levensgevaarlijke lawines ontstonden. Over deze ervaring zou Arnold later opmerken: “Ik heb een engelbewaarder die zijn werk meer dan goed heeft gedaan.”
Een opmerking die nu natuurlijk extra wrang is om te horen.
Tragiek en heroïek
Het overlijden van Eric Arnold vind ik een goed voorbeeld van een drama waarin tragiek en heroïek elkaar ontmoeten. Het is tragisch omdat een man zo jong al aan zijn einde komt, maar het heeft aan de andere kant ook iets moois en heroïsch. Zonder Eric Arnold te hebben gekend, weet ik al dat deze man is gestorven zoals hij zou hebben gewild. Al had hij dit moment uiteraard liever nog heel veel langer uitgesteld. Sterven op een moment dat je doet wat je het allerliefste doet in het leven, is maar weinigen gegeven. Ook simpelweg omdat het maar weinigen gegeven is om een échte passie te hebben.
Ja hobby’s hebben de meeste gewone stervelingen wel, maar een passie is toch een heel ander verhaal. Bergbeklimmers zoals Eric Arnold, dát zijn echt mensen met een passie, met een droom. En als zo iemand als Eric als kind al droomde om de Mount Everest te beklimmen en het lukt hem uiteindelijk bij zijn vijfde poging, waarna hij vervolgens meteen tijdens de afdaling sterft, dan heeft dat behalve iets verdrietigs ook iets moois en ontroerends. Ik zal niet zeggen dat Eric Arnold van tevoren voor dit tijdstip zou hebben getekend, maar waarschijnlijk wel voor de manier waarop.
Break Free: de dood van Martijn Seuren
Verhalen van bergbeklimmers of vergelijkbare avonturiers die vanuit hun passie hun grenzen opzoeken en er soms zelfs te ver overheen gaan met alle dramatische gevolgen van dien, raken mij altijd. Toevallig zag ik een paar weken terug een aflevering van de interessante BNN/VARA-reeks “Break Free” over mensen die op tragische wijze in het buitenland zijn omgekomen. In deze aflevering stond alpinist Martijn Seuren (uit Breda) centraal die bij de beklimming van de 4208 meter hoge bergkam Grandes Jorasses in de Alpen in juli 2015 op 32-jarige leeftijd omkwam. Ook hier gaat het net als bij Eric Arnold om een tragisch/heroïsch verhaal aangezien deze beklimming voor Martijn de laatste zou zijn geweest waarmee hij zijn ultieme doel zou hebben verwezenlijkt: de eerste Nederlander worden die alle 82 toppen boven de vierduizend meter van de Alpen heeft beklommen.
Wat mij vooral enorm ontroerde aan het verhaal van Martijn is dat hij een hele sympathieke, zachtaardige, eerlijke, integere, behulpzame vent bleek te zijn en niet een of andere meedogenloze, ongevoelige, egocentrische, streberige bergbeklimmer zoals je die ook tegenkomt in de keiharde top van het alpinismewereldje. Qua profiel zou Martijn zomaar een goede vriend van me kunnen zijn geweest.
Kleine hobby
Behalve dat ik ontroerd kan raken van (verhalen van) gepassioneerde alpinisten benijd ik hen ook. Waar tennis vroeger een echte passie van me was, is dat inmiddels niet meer dan een kleine hobby geworden. Nadenken en filosoferen over het leven en hierover kennis opdoen (en deze in columns verwerken), zou je nu als een soort passie van me kunnen noemen. Maar ik vind dat toch wat breder en vager en dus ook minder concreet dan gewoon tennis of bergbeklimmen.
De Kilimanjaro: samen uit, samen thuis
Nog een reden waarom gepassioneerde alpinisten mij met hun verhalen kunnen raken, komt voort uit herkenning. Overigens niet omdat ik zelf nou zo’n avonturier ben. Veel verder dan vermelden dat ik ooit bijna de top van de Kilimanjaro in Tanzania (5895 meter) heb beklommen, kom ik niet. Een top die bovendien door elke gezonde en fitte lezer van mijn column ook kan worden gehaald. Al heb ik gelukkig wel een goed excuus: als ik toen geweten had wat ik nu weet, was ik wel degelijk boven gekomen.
Ik klom destijds namelijk met mijn aanstaande vrouw en zij kreeg bij het laatste kamp voor de eindbeklimming richting de top last van hoogteziekte waardoor ze onmiddellijk weer naar beneden moest (de enige remedie tegen hoogteziekte, wat in het ergste geval - zie Eric Arnold - dus zelfs dodelijk kan zijn). Inmiddels ben ik echter van haar gescheiden, maar toen vertoonde ik mede door mijn verliefdheid een sterke “samen uit, samen thuis” solidariteit met als gevolg dat ik braaf met haar ben afgedaald en mijn “droom” om de top van de Kilimanjaro te halen, moest laten varen.
De einzelgänger
De belangrijkste overeenkomst tussen een topalpinist en mij zit ‘m erin dat wij beiden een beetje apart zijn en afwijken van het gemiddelde. Wat iedere fanatieke alpinist in meer of mindere mate in zich zal moeten hebben, zit ook in mij: de einzelgänger. Of anders gezegd: de behoefte om op zijn tijd alleen te zijn er daar ook van te kunnen genieten. Als ik ergens middenin de bossen van de Ardennen ben waar ik helemaal niets van de menselijke beschaving om me heen zie, gaat er een gelukzalig gevoel door mij heen wat ongetwijfeld te vergelijken zal zijn met dat van een alpinist op de top van een berg.
Hier rust iemand die lang heeft geleefd en jong is gestorven
Ik hoop en ga daar ook maar vanuit dat zowel Eric Arnold als Martijn Seuren ondanks hun omstandigheden nog iets van dit gevoel hebben meegekregen op de top van respectievelijk de Mount Everest en de bergkam van de Grandes Jorasses. Mannen benijden die op jonge leeftijd gestorven zijn op een moment dat ze deden wat ze het allerliefste deden, ik weet niet of dat gepast is maar de Duitse dichter Albert Roderich (1846 – 1938) had mij wel begrepen:
Ik hoop dat mijn grafschrift zal mogen luiden: hier rust iemand die lang heeft geleefd en jong is gestorven.”
Tonko
Wil je reageren op deze column? Laat hieronder uw reactie achter. Interesse in andere columns van Tonko? Lees zijn weblog .